Het is zover. Het is tijd om een kleur te kiezen voor de achtergevel van het huis. De renovatiewerken beginnen binnen tien dagen. En natuurlijk heb ik nog altijd niet beslist.
De aannemer kwam gisteren de eerste materialen leveren. Toen ik hem vertelde dat ik nog altijd niet wist welke kleur te kiezen, gaf hij mij een kleurstalenboek zo dik als een telefoonboek. Dat was lachen. Hij dacht dat hij mij hielp. Maar wanneer ik teveel keuze heb, weet ik het niet meer. Hij stelde voor om de eerste drie pagina’s eruit te scheuren en mij alleen die te geven en zo mijn taak eenvoudiger te maken. Een grappige aannemer. Daar hou ik wel van.
Eenvoud of panache?
Oorspronkelijk wilde ik een levendige kleur. Terracotta, zonnebloemgeel. Kwestie van mij heel het jaar door op vakantie te voelen en meer leven te geven aan de muren. Maar zou dat niet wat ‘too much’ zijn? Marineblauwe raamkozijnen. Een terras in imitatie blauwe steen. Met een roestbruine kleur zou dat ongetwijfeld vloeken. Het zou het geheel misschien wat somber maken of me laten doorgaan als de geschifte kunstenaar van de buurt. Ik zou misschien beter een iets neutralere kleur zoeken.
Dus dacht ik aan wit…
Helderder dan dat kan niet. Blauw en wit, toch ideaal? Dat doet denken aan de zee, de huizen in Bretagne. Een zeemanskarakter voor een huis in de stad. Maar de aannemer fronste de wenkbrauwen toen ik hem daarover sprak. “Wit wordt zo snel vuil.” Ik geloofde hem niet helemaal. Ik ben niet van plan een scrub van mijn benen en billen te doen op mijn nieuwe crépi. En de kinderen zijn te oud om nog hun handen af te vegen aan de muur. “Maar toch,” zei hij.
Dan maar iets discreter kleurtonen
Maar eierschaal of andere bleekgele kleuren die me misselijk maken, elimineer ik meteen. Grijs blijft nog over. Maar ik heb bang dat dat de gevel een trieste aanblik zal geven. En dat ik me telkens depri ga voelen. “Mooi parelgrijs,” zei mijn echtgenoot. Met dat soort adjectieven klinkt natuurlijk alles goed. Dan kan je ook ‘schitterend satijn groen’ bedenken, of ‘mooi gepatineerd mauve’. Grijs, ook al is het mooi en parelachtig, blijft grijs.
Sinds gisteren staar ik naar de kleurstalen en vind mijn weg niet meer in de Fuji-, Siberië, Nebraska-, Atlantic- en Arctic schakeringen. Het ziet er allemaal zo koud uit. Ik weet waarom ik altijd bloemen en veelkleurige vogels getekend heb op de tuinmuren. Maar als ik nu mijn tekeningen kribbel op een façade die een arm en een been kost, denk ik dat mijn man mijn hoofd eraf hakt. We moeten snel de knoop doorhakken. En niet een stuk van mijn mooie lichaam. Ik speel misschien beter kop of munt. Dan kan ik mij misschien verheugen op de aanstaande werken!