In de nacht van 29 op 30 oktober schakelden we over op het winteruur. Hoewel het principe van de omschakeling oorspronkelijk bedoeld was om energie te besparen, zeggen sommigen vandaag dat je klok een uur terugdraaien niks verandert aan ons elektriciteitsverbruik. Maar klopt dat?
Door de overgang naar de wintertijd gingen de wijzers om 3 uur ‘s nachts een uur terug om op 2 uur te belanden. 60 minuten voor een langere nachtrust dus. Omgekeerd wordt die met een uur ingekort als in maart de zomertijd terugkeert. Een gewoonte die tegenwoordig ingeburgerd is, hoewel het eignelijk pas zo’n veertig jaar bestaat in Europa. In 1973, tijdens de oliecrisis, werd de zomertijd ingevoerd (de wintertijd gold daarvoor als standaardtijd). Het was bedoeld om ervoor te zorgen dat de bevolking energie kon besparen door het gebruik van kunstlicht te beperken.
Destijds dacht men dat door de daglichturen op deze manier te verschuiven, de mensen optimaal gebruik zouden maken van het natuurlijke licht. Door de klokken in de zomer een uur vooruit te zetten, gaat de zon een uur later onder, wat het gebruik van kunstlicht beperkt. De logica is dezelfde voor de terugkeer naar de wintertijd. Door de klokken een uur terug te zetten, komt de zon eerder op, waardoor het gebruik van elektriciteit tijdens de ochtend wordt beperkt.
Heeft dit gebruik nog zin?
Sinds enkele decennia maakt de tijdsverandering een aanzienlijke energiebesparing mogelijk. Maar daarbij mag niet vergeten worden dat dat straatverlichting en die bij mensen thuis tot voor kort voornamelijk bestond uit gloeilampen, die zeer energieverslindend waren. Maar de laatste jaren is de situatie veranderd met de komst van LED-lampen. Door hun lage verbruik is er geen groot verschil meer in het verbruik tijdens de winter- en zomeruren. Daarnaast worden huishoudelijke apparaten ook steeds zuiniger.
Door al deze parameters zijn de voordelen van omschakeling naar zomer- of wintertijd niet meer relevant. Dit is ook de vaststelling van de Europese instanties: in een in 2017 gepubliceerd rapport stelde de Europese Commissie dat de energiebesparing door de tijdsverandering slechts 0,5% tot 2,5% van het totale verbruik vertegenwoordigde, wat vrij marginaal is.