Als je verhuurder de huurovereenkomst voor de woning waarin je je hoofdverblijfplaats hebt opzegt hoef je niet noodzakelijk te blijven wonen tot de opzegtermijn die de verhuurder gaf eindigt. Je kan immers een ‘tegenopzeg’ geven. Met welke spelregels moet je daarbij rekening houden?
Als je verhuurder een einde maakt aan je huurovereenkomst zal je allicht op zoek gaan naar een ander pand om te huren (of kopen). Misschien kan je al dadelijk in de nieuwe woning terecht en wil je daarom de opzegtermijn die de verhuurder je gaf niet ‘uitdoen’. Maar wist je dat de wet je in zo’n geval de mogelijkheid geeft om vroeger te vertrekken?
Tegenopzeg
De wet laat je nu eenmaal toe om in zo’n geval een zogenaamde tegenopzeg te doen. Je kan dan met name op jouw beurt (na de opzeg door je verhuurder) de huur opzeggen met een zeer korte opzegtermijn. Die regel geldt in de drie gewesten (met name zowel voor huurpanden die in Vlaanderen, Wallonië als in Brussel gelegen zijn).
Termijn
Meer bepaald moet je als je zo’n tegenopzeg wil geven een opzegtermijn van één maand naleven. Doe je dat, dan ben je trouwens als huurder geen vergoeding aan de verhuurder verschuldigd omdat je opzegt tijdens het eerste, tweede of derde jaar van de huurovereenkomst. De verhuurder blijft in zo’n geval wel verplicht de reden van zijn opzeg (bv. verbouwingen) verder na te komen, bij gebreke waaraan hij je een vergoeding verschuldigd is. Dat wordt letterlijk vermeld in het Vlaamse Woninghuurdecreet en de Brusselse Huurordonnantie.
Jan Roodhooft, avocat (www.advocatenroodhooft.be)