Er blijft niets meer over in de portefeuille van de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij, schrijven onze collega’s van L’Echo en De Standaard. Dat betekent ook dat de kans bijna nul is dat we er nog nieuwe projecten rond sociale woningbouw zullen zien verschijnen. Waar ligt de oplossing?
Het is duidelijk: onze hoofdstad heeft een groot woningtekort dat zich uit in onbetaalbare prijzen: meer dan 50.000 kandidaat-huurders staan op een wachtlijst voor een sociale woning. De gemiddelde wachttijd? 12 jaar. Het hoeft niet gezegd dat met deze cijfers de 3.000 sociale woningen die de laatste 5 jaar opgeleverd werden, bleek wegtrekken. Het ongelukkige record heeft de middelen van de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij volledig doen opdrogen.
Om hun taken te kunnen volbrengen, heeft de maatschappij 300 miljoen euro nodig. Deze middelen zouden voor 50% voorzien moeten worden door de regio en voor de overige 50% door eigen fondsen. Je begrijpt dat met de financiële staat van de laatstgenoemde een lening zich opdringt. Brussel, zelf ook niet in de beste papieren, twijfelt om groen licht te geven voor het voorzien van de helft van het nodige bedrag en ook de kredietverstrekker (Belfius) loopt niet warm voor het vrijmaken van 150 miljoen euro. Welke toekomst is er dan nog voor sociale huisvesting?
Woonmaatschappijen?
Voor de liberalen is er maar één oplossing: ophouden met eigen sociale woningen en ze vervangen door Woonmaatschappijen. Deze woningen worden niet meer gekocht door publieke organisaties maar door particulieren die, in ruil voor fiscale voordelen, hun pand toevertrouwen aan deze maatschappijen die ze dan weer verhuren aan huurders met beperkte financiële middelen.